Licht puntje 1: de geur van bloeiende liguster
“Maak dingen lichter en je brengt al in de praktijk wat de Boeddha ons leerde”
Tarthang Tulku
Wat kan er lichter zijn dan een geur? Al heb je ook zware geuren. Zwaar van herinneringen. Zoals Marcel Proust in Op Zoek naar de Verloren Tijd aan de wereld bewezen heeft: nergens wegen herinneringen zo door als in geuren.
Tonny Proest reed vanmorgen vroeg op zijn racefiets door de polder. Dat is wel weer goed voor hem, geregeld een uurtje pedaleren. Kalm aan wel, want het hart klopt niet meer zo ongemerkt regelmatig door als 13 maanden geleden. Maar hoe kalmer hij zijn rondje fietst van Leiden via Warmond naar Nieuwe Wetering en terug langs Rijpwetering en Oud Ade, des te beter kan hij opmerken wat de zintuigen aan sensaties binnenlaten.
Zoals de geur van de bloeiende liguster. Er staat er eentje zo goed als ongehinderd te tieren, langs de Poeldijk, een slingerend dijkje even buiten Joop Zoetemelks geboortedorp Rijpwetering. Hoe minder Black&Decker hoe meer bloei en geur. Deze is nauwelijks geschoren en de geur dan ook niet te missen.
Sommigen schijnen dat liever wel te doen, want wat die wit bloeiende bloemtrosjes tussen de eenvoudige groene blaadjes zo neusstrelend afgeven kan hen niet bekoren. Maar ik ga elke zomer met grote graagte voor de bijl.
Dat komt ongetwijfeld door de zonnige associaties, die ik heb met de geur die in juli altijd in onze achtertuin hing. Tuinieren was er bij ons niet bij. In de voortuin plantte mijn vader, tussen de bedrijven van zijn mobiele groentehandel door, heel af en toe nog wel eens wat fleurig perkgoed. Maar de achtertuin van ons rijtjehuis, die bestond voor een kleine helft uit tegels, een iets grotere helft uit gras en voor de rest uit een ligusterheg.
Die heg begon als een kniehoge afzetting van onze tuin en die van onze buren, de familie Van der Zande. Maar laat de liguster maar groeien. En bloeien. Elke jaar een stukje hoger en wilder en zoetgeuriger, aangewakkerd door de legendarische zomers van de jaren 70, met als hoogtepunt die monsterlijk mooie zomer van 1976, waar vorig jaar nog zo eerbiedig naar werd verwezen.
Als het echt te gek werd met die heg van ons, dan kwam er een groezelige oude heggenschaar uit de schuur tevoorschijn, net zo handmatig en net zo bot als de grasmaaier die we door het dan ook alweer ongedisciplineerd rondsprietende gras moesten duwen. Ik zeg ‘we’, maar dat was in de jaren dat wij kinderen Van der Scheer daar nog te jong voor waren. Stel je voor dat er een vinger tussen die heggenschaarbladen zou komen! Dat moest dan dus toch ook weer mijn vader doen. Ik zie hem zo voor me, nog in zijn groenteboeren-stofjas, die heg zo’n beetje kortwiekend met de voor hem zo karakteristieke Franse slag – vreemd genoeg voor een man die nooit van zijn leven in Frankrijk is geweest.
Laat in de jaren 70 vonden buurman en buurvrouw Scheffers het welletjes met dat stuk woeste natuur in onze achtertuinen. Er kwam een schutting. Maar tegen die tijd was die lekkerste geur ooit al diep in mijn brein verankerd op een plek waar het voor altijd zomers en zonnig en Zoetemelkig Tour de Franzig zal zijn.
Comments